Dutch Lessons

Explore our curated lessons to master the Dutch language.

B1
Woordsoorten in het Nederlands
Parts of speech in Dutch

Een overzicht van werkwoorden, naamwoorden, bijwoorden en andere woordsoorten.

Woordsoorten
Word Types
Basisgrammatica
A2
De Tegenwoordige Tijd (OTT)
The Present Tense

Leer hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegt.

Tegenwoordige Tijd
Present Tense
Werkwoorden
B1
Zinsstructuur in het Nederlands
Structure of Sentences in Dutch

Basisregels van zinsbouw: volgorde van woorden in hoofdzinnen, bijzinnen, en imperatieven.

Zinsstructuur
Sentence Structure
Woordvolgorde
B1
Werkwoorden in het Nederlands
Verbs in Dutch

Overzicht van Nederlandse werkwoordstijden, modale en reflexieve vormen.

Werkwoorden
Verbs
Tijden
A2-B1
Zelfstandige naamwoorden & Lidwoorden
Nouns & Articles

Gebruik van 'de' en 'het', meervoudsvorming, en onbepaalde lidwoorden. (Use of 'de' and 'het', plural forms, and indefinite articles.)

Zelfstandige naamwoorden
Nouns
Lidwoorden
B1
Bijvoeglijke naamwoorden & Bijwoorden
Adjectives & Adverbs

Gebruik en vorming van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. (Use and formation of adjectives and adverbs.)

Bijvoeglijke naamwoorden
Adjectives
Bijwoorden
B1
Voornaamwoorden
Pronouns

Overzicht van persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende, betrekkelijke, reflexieve en onbepaalde voornaamwoorden.

Voornaamwoorden
Pronouns
Grammatica
B1
Voorzetsels
Prepositions

Gebruik van voorzetsels voor tijd, plaats, richting en vaste uitdrukkingen.

Voorzetsels
Prepositions
Grammatica
B1
Voegwoorden
Conjunctions

Overzicht van nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.

Voegwoorden
Conjunctions
Grammatica
B1
Voorwaardelijke zinnen
Conditional Sentences

Gebruik van reƫle, hypothetische en onmogelijke voorwaardelijke zinnen.

Voorwaardelijke zinnen
Conditional Sentences
Grammatica
B1
Indirecte rede
Reported Speech

Overgang van directe naar indirecte rede.

Indirecte rede
Reported Speech
Grammatica
B1
Ontkenning
Negation

Gebruik van 'niet' en 'geen' en dubbele ontkenning in informele taal.

Ontkenning
Negation
Grammatica
B1
Uitdrukkingen in het Nederlands
Idiomatic Expressions in Dutch

Veelgebruikte uitdrukkingen voor alledaagse situaties, emoties en plannen.

Uitdrukkingen
Idioms
Dagelijks taalgebruik
B1
Commonly Confused Words
Commonly Confused Words

Veelvoorkomende verwarrende woorden en hun correcte gebruik.

Confusing Words
Veel vs Heel
Toen vs Wanneer
A2
Voornaamwoorden in het Nederlands
Pronouns in Dutch

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden uitgelegd met voorbeelden.

Voornaamwoorden
Pronouns
Persoonlijke voornaamwoorden
A2
Persoonlijke voornaamwoorden
Personal Pronouns

Gebruik van persoonlijke voornaamwoorden in het Nederlands met voorbeelden.

Persoonlijke voornaamwoorden
Personal Pronouns
Voornaamwoorden
A2
Voorwerpsvormen
Object Pronouns

Gebruik van objectvormen van persoonlijke voornaamwoorden in het Nederlands.

Voorwerpsvormen
Object Pronouns
Voornaamwoorden
A2
Bezittelijke voornaamwoorden
Possessive Pronouns

Gebruik van bezittelijke voornaamwoorden in het Nederlands.

Bezittelijke voornaamwoorden
Possessive Pronouns
Voornaamwoorden
B1
Wederkerende voornaamwoorden
Reflexive Pronouns

Gebruik van wederkerende voornaamwoorden in het Nederlands.

Wederkerende voornaamwoorden
Reflexive Pronouns
Voornaamwoorden
A2
Beklemtoonde voornaamwoorden
Emphasizing Pronouns

Gebruik van 'zelf' om nadruk te leggen op het onderwerp.

Zelf
Emphasis
Beklemtoonde voornaamwoorden
A2
Formeel vs. informeel gebruik
Formal vs. Informal Usage

Verschil tussen formele en informele aanspreekvormen in het Nederlands.

Formeel
Formal
Informeel
B1
Voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
Prepositions and Prepositional Phrases

Introductie tot voorzetsels en uitdrukkingen die locatie, tijd en beweging aanduiden.

Voorzetsels
Prepositions
Voorzetseluitdrukkingen
A2-B1
Voorzetsels en Voorzetseluitdrukkingen
Prepositions & Prepositional Phrases

Overzicht van veelvoorkomende Nederlandse voorzetsels en hun betekenissen.

Voorzetsels
Prepositions
Plaats
B1
Bijvoeglijke naamwoorden en vergrotende trap
Adjective Endings and Comparatives

Leer hoe bijvoeglijke naamwoorden veranderen op basis van lidwoord, getal, en graad.

Bijvoeglijke naamwoorden
Adjectives
Vergrotende trap
B1
Bijvoeglijke Naamwoorden & Vergelijkingen
Adjective Endings & Comparatives

Regels voor het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden, vergrotende en overtreffende trappen.

Bijvoeglijke naamwoorden
Adjectives
Vergrotende trap
A2-B1
Verkleinwoorden
Diminutives

Hoe vorm je verkleinwoorden in het Nederlands en wanneer gebruik je ze?

Verkleinwoorden
Diminutives
Achtervoegsels
A2-B1
De en Het
De and Het

Leer het verschil tussen 'de' en 'het' en hoe ze de grammatica beĆÆnvloeden.

De
Het
Lidwoorden
A1
Onvoltooid Tegenwoordige Tijd
Simple Present Tense

Gebruik van de OTT in dagelijkse zinnen met modale werkwoorden, inversie en gewone werkwoorden.

OTT
Simple Present
Tegenwoordige tijd
A2
Onvoltooid Verleden Tijd (Imperfectum)
Simple Past Tense (Imperfectum)

Verleden tijd gebruiken om gewoontes, acties of beschrijvingen uit het verleden te uiten.

Verleden tijd
Imperfectum
Simple Past
B1
Perfectum (Tegenwoordige Voltooide Tijd)
Perfect Tense (Present Perfect)

Gebruik van het perfectum om voltooide handelingen te beschrijven met relevantie voor het heden.

Perfectum
Voltooide tijd
Hebben
B1
Plusquamperfectum (Voltooide Verleden Tijd)
Past Perfect Tense (Plusquamperfectum)

Leer hoe je het plusquamperfectum gebruikt om een actie te beschrijven die vóór een andere actie in het verleden gebeurde.

Plusquamperfectum
Past Perfect
Verleden tijd
B1
Toekomende Tijd met 'Zullen'
Future Tense with 'Zullen'

Gebruik van het werkwoord 'zullen' om toekomst uit te drukken.

Toekomende tijd
Future Tense
Zullen
B1
Modale Werkwoorden in het Nederlands
Modal Verbs in Dutch

Gebruik van kunnen, moeten, willen, zullen, zouden, mogen en hoeven.

Modal verbs
Modale werkwoorden
Kunnen
B1
Zou/Zouden (Conditioneel & Beleefdheidsvormen)
Zou/Zouden (Conditional & Polite Forms)

Gebruik van 'zou' en 'zouden' voor beleefdheid, hypothetische situaties, en voorwaardelijke zinnen.

Modale werkwoorden
Modal verbs
Zou
B1
Combined Verbs (Separable Verbs & Compound Forms)
Combined Verbs (Separable Verbs & Compound Forms)

Leer hoe samengestelde werkwoorden zoals scheidbare werkwoorden werken in hoofdzinnen, bijzinnen en samengestelde tijden.

B1
Om... te-constructie
Om... te Construction

Gebruik van 'om... te' om doelen en intenties uit te drukken.

Om te
Infinitiefconstructie
Grammatica
B2
Tijdsverschuivingen en Tijdvolgorde
Tense Shifts and Sequence of Tenses

Correct gebruik van tijden bij indirecte rede, voorwaardelijke zinnen en opeenvolgende acties.

Tijd
Tijdsverschuiving
Tijdvolgorde
A2
Inversie in het Nederlands
Inversion in Dutch

Wanneer een zin begint met een bijwoord of tijdsaanduiding, komt het werkwoord vóór het onderwerp.

Inversie
Verb-subject
Zinsstructuur
A2
Werkwoord Achteraan
Verb Placement at the End

Wanneer voegwoorden of vraagwoorden een bijzin inleiden, komt het werkwoord meestal achteraan te staan.

Werkwoord achteraan
Subordinatie
Bijzin
A2-B1
Negatie in het Nederlands
Negation in Dutch

Gebruik van 'niet' en 'geen' om negatieve zinnen te vormen.

Ontkenning
Negation
Niet
B1
Bijzinnen (Subordinate Clauses)
Subordinate Clauses

Leer hoe bijzinnen werken in het Nederlands en hoe de woordvolgorde verandert wanneer een bijzin wordt gebruikt.

Bijzinnen
Subordinate Clauses
Voegwoorden
B1
Conjunctions and Sentence Linking
Conjunctions and Sentence Linking

Leer hoe je zinnen en ideeƫn in het Nederlands met elkaar verbindt. (Learn how to link sentences and ideas in Dutch.)

Voegwoorden
Conjunctions
Zinstructuur
A2
Affirmative Statements
Affirmative Statements

Learn how to form positive sentences in Dutch using different tenses and contexts.

Affirmative
Present Tense
Past Tense
A2-B1
Voornaamwoorden en Bezittelijke Voornaamwoorden
Pronouns & Possessives

Gebruik van persoonlijke, bezittelijke en reflexieve voornaamwoorden in zinnen.

Voornaamwoorden
Pronouns
Bezittelijke voornaamwoorden
A2
Aanwijzende Voornaamwoorden
Demonstrative Pronouns

Gebruik van 'deze', 'die', 'dit' en 'dat' om naar mensen of dingen te verwijzen.

Aanwijzende voornaamwoorden
Demonstrative Pronouns
De woorden
B1
Betrekkelijke Voornaamwoorden
Relative Pronouns

Gebruik van 'die', 'dat', 'wie', 'wat', en 'waar + voorzetsel' voor het vormen van betrekkelijke bijzinnen.

Betrekkelijke voornaamwoorden
Relative Pronouns
Die
B1
Voornaamwoordelijke Bijwoorden
Pronominal Adverbs

Combinaties van 'er' met voorzetsels zoals 'erop', 'erin', 'eruit', enz.

Voornaamwoordelijke bijwoorden
Pronominal Adverbs
Er
B2
Tussenwerpsels en informele uitdrukkingen
Interjections and Informal Expressions

Veelgebruikte tussenwerpsels en informele uitdrukkingen in het dagelijks Nederlands.

Uitroepen
Tussenwerpsels
Informele taal
A2
Vraagzinnen in het Nederlands
Question Forms in Dutch

Een volledig overzicht van vraagzinnen in alle tijden en vormen.

Questions
Inversion
WH-Questions
A2
Tegenwoordige Tijd & Modale Vragen
Present Tense & Modal Questions

Vragen in de tegenwoordige tijd met modale werkwoorden en inversie.

Questions
Present Tense
Modals
A2/B1
Vragen in Verleden Tijd
Past Tense Questions

Vragen in de onvoltooid en voltooid verleden tijd.

Questions
Past Tense
Perfectum
B1
Toekomstige & Indirecte Vragen
Future & Indirect Questions

Vragen over toekomstige plannen en indirecte vragen.

Questions
Future
Indirect
B1
WH-Vragen
WH-Questions

Vragen met wie/wat/waar/wanneer/waarom in alle tijden.

Questions
WH-Questions
Word Order
B2/C1
Geavanceerde Vragen
Advanced Questions

Ingebedde vragen, formele verzoeken en complexe structuren.

Questions
Advanced
Formal
A2/B1
Uitspraak bij Vragen
Question Pronunciation

Intonatie en nadruk in gesproken vragen.

Questions
Pronunciation
Intonation
B2
Geavanceerde Ontkenning
Advanced Negation

Uitgebreide regels voor ontkenning in alle werkwoordstijden en complexe zinnen.

Ontkenning
Negation
Grammatica
B1
Ontkenning in Tegenwoordige Tijd
Present Tense Negation

Regels voor 'niet' en 'geen' in de tegenwoordige tijd.

Present Tense
Negation
Niet
B1
Ontkenning in Verleden Tijd
Past Tense Negation

Ontkenning in de onvoltooid en voltooid verleden tijd.

Past Tense
Imperfectum
Perfectum
B2
Toekomstige & Voorwaardelijke Ontkenning
Future & Conditional Negation

Ontkenning met 'zullen' en 'zouden' in toekomstige en hypothetische zinnen.

Future Tense
Conditional
Negation
B2
Ontkenning in Complexe Zinnen
Negation in Complex Sentences

Ontkenning in bijzinnen en met voegwoorden zoals 'omdat', 'als', en 'dat'.

Complex Sentences
Subordinate Clauses
Negation
B1
Negatieve Gebiedende Wijzen
Negative Imperatives

Ontkenning in bevelen en verzoeken, zoals 'Doe dat niet!'.

Imperatives
Commands
Negation
B2
Geavanceerde Ontkennende Woorden
Advanced Negative Words

Gebruik van woorden zoals 'nooit', 'niets', 'niemand' en 'nergens'.

Negative Words
Advanced Negation
Grammar