A2
Easy
Affirmative Statements
Affirmative Statements

In deze les leer je hoe je bevestigende zinnen (affirmative statements) vormt in het Nederlands. We behandelen voorbeelden in de tegenwoordige, verleden, toekomstige en voltooide tijd. Dit helpt om eenvoudige maar krachtige zinnen te maken in het dagelijks leven.

In this lesson, you'll learn how to form affirmative statements in Dutch. We’ll cover examples in the present, past, future, and perfect tenses, helping you express clear and practical ideas in everyday situations.

  • Understand the structure of affirmative statements in Dutch.
  • Use affirmative sentences to describe actions and facts.
  • Apply different tenses to express positive statements in daily communication.

  • Tegenwoordige tijd: Present tense
  • Verleden tijd: Past tense
  • Toekomende tijd: Future tense
  • Voltooide tijd: Perfect tense
  • Bevestigende zin: Affirmative sentence

Nederlands (NL)English (EN)Français (FR)
Ik leer Nederlands.I am learning Dutch.J'apprends le néerlandais.
Zij werkt als lerares.She works as a teacher.Elle travaille comme enseignante.
Zij zijn erg vriendelijke mensen.They are very friendly people.Ce sont des gens très sympathiques.
Wij zullen volgende maand Parijs bezoeken.We will visit Paris next month.Nous visiterons Paris le mois prochain.
Ik heb mijn huiswerk afgemaakt.I finished my homework.J'ai terminé mes devoirs.
Hij houdt van voetballen.He likes to play soccer.Il aime jouer au football.
Ik heb gisteren een nieuwe telefoon gekocht.I bought a new phone yesterday.J'ai acheté un nouveau téléphone hier.
Wij hebben deze film al gezien.We have already seen this movie.Nous avons déjà vu ce film.
Het weer was gisteren prachtig.The weather was beautiful yesterday.Le temps était magnifique hier.
Je hebt goed werk geleverd.You did a great job.Tu as fait du bon travail.
Ik ben blij met mijn nieuwe baan.I am happy with my new job.Je suis content de mon nouveau travail.
Zij komt altijd op tijd aan.She always arrives on time.Elle arrive toujours à l'heure.
We gaan om 7 uur avondeten.We are going to have dinner at 7 PM.Nous allons dîner à 19h.
Zij hebben vorig jaar een nieuw huis gebouwd.They built a new house last year.Ils ont construit une nouvelle maison l'année dernière.
Hij is nu een boek aan het lezen.He is reading a book right now.Il est en train de lire un livre.
Wij zullen dit weekend een feestje geven.We will have a party this weekend.Nous allons faire une fête ce week-end.
Ik ben vanmorgen naar de sportschool gegaan.I went to the gym this morning.Je suis allé à la salle de sport ce matin.
Het eten smaakt heerlijk.The food tastes delicious.La nourriture est délicieuse.
Jij hebt dit al eerder gedaan.You have done this before.Tu as déjà fait cela.
Zij wonen in Amsterdam.They live in Amsterdam.Ils habitent à Amsterdam.

Tags
Affirmative
Present Tense
Past Tense
Future Tense
Perfectum
Sentence Building
Grammar