A2-B1
Medium
Verkleinwoorden
Diminutives
Deze les behandelt de regels voor het vormen van verkleinwoorden in het Nederlands. Verkleinwoorden geven vaak kleinheid, schattigheid of affectie aan. Je leert hoe zelfstandige naamwoorden veranderen door achtervoegsels zoals -je, -tje, -pje en -etje, en je krijgt voorbeelden van gebruik in dagelijkse context.
This lesson explains how to form diminutives in Dutch. Diminutives often express smallness, cuteness, or affection. You'll learn how nouns change using suffixes like -je, -tje, -pje, and -etje, with examples in everyday contexts.
- Understand the role and meaning of diminutives in Dutch.
- Recognize the most common diminutive suffixes: -je, -tje, -pje, -etje.
- Apply correct spelling rules when forming diminutives from nouns.
- Verkleinwoord: Diminutive
- Zelfstandig naamwoord: Noun
- Achtervoegsel: Suffix
Nederlands (NL) | English (EN) | Français (FR) |
---|---|---|
Zij kocht een schattig katje. | She bought a cute little cat. | Elle a acheté un petit chat mignon. |
Ik dronk een kopje thee. | I drank a small cup of tea. | J'ai bu une petite tasse de thé. |
Zij hebben een huisje bij het meer. | They have a little house by the lake. | Ils ont une petite maison près du lac. |
Hij gaf haar een bloemetje. | He gave her a tiny flower. | Il lui a donné une petite fleur. |
Wij speelden een spelletje na het eten. | We played a small game after dinner. | Nous avons joué à un petit jeu après le dîner. |
Zij bracht een cadeautje voor de verjaardag mee. | She brought a little gift for the birthday. | Elle a apporté un petit cadeau pour l'anniversaire. |
De hond vond een botje. | The dog found a tiny bone. | Le chien a trouvé un petit os. |
Hij legde een briefje op mijn bureau. | He put a small note on my desk. | Il a mis un petit mot sur mon bureau. |
Wij bestelden frietjes. | We ordered small portions of fries. | Nous avons commandé des petites frites. |
Zij droeg een schattig jurkje. | She was wearing a cute little dress. | Elle portait une petite robe mignonne. |
Ik vond een schelpje op het strand. | I found a tiny shell on the beach. | J'ai trouvé un petit coquillage sur la plage. |
Hij maakte een plannetje voor de reis. | He made a small plan for the trip. | Il a fait un petit plan pour le voyage. |
De baby houdt een lepeltje vast. | The baby is holding a tiny spoon. | Le bébé tient une petite cuillère. |
Zij hadden een lachje samen. | They had a little laugh together. | Ils ont eu un petit rire ensemble. |
Ik kocht een flesje parfum. | I bought a tiny bottle of perfume. | J'ai acheté un petit flacon de parfum. |
Tags
Verkleinwoorden
Diminutives
Achtervoegsels
Suffixes
Zelfstandige naamwoorden
Nouns
Grammatica
Grammar