Bijvoeglijke Naamwoorden & Vergelijkingen

Medium

Adjective Endings & Comparatives

Deze les gaat over het correct gebruiken van bijvoeglijke naamwoorden in het Nederlands. Je leert wanneer je een -e toevoegt, wanneer het bijvoeglijk naamwoord onveranderd blijft, en hoe je de vergrotende (vergelijkende) en overtreffende trap (superlatief) vormt.

This lesson covers how to correctly use adjectives in Dutch. You'll learn when to add an -e ending, when the adjective remains unchanged, and how to form the comparative and superlative degrees.

Begrijpen wanneer je een -e toevoegt aan een bijvoeglijk naamwoord.
Verschil herkennen tussen het gebruik met 'de'-woorden en 'het'-woorden.
Correct comparatieven (-er) en superlatieven (-st of meest) vormen.
Bijvoeglijke naamwoorden juist gebruiken in combinatie met zelfstandige naamwoorden en in predicatieve zinnen.

Bijvoeglijk naamwoord: Adjective
Vergrotende trap: Comparative
Overtreffende trap: Superlative
Lidwoord: Article
Zelfstandig naamwoord: Noun

Nederlands (NL)	English (EN)	Français (FR)
Ik heb een nieuwe auto gekocht.	I bought a new car.	J'ai acheté une nouvelle voiture.
Dit is een heerlijke taart.	This is a delicious cake.	Ceci est un gâteau délicieux.
Ik heb een grote kop koffie nodig.	I need a large cup of coffee.	J'ai besoin d'une grande tasse de café.
Zij heeft een mooi huis.	She has a beautiful house.	Elle a une belle maison.
De oude man is erg vriendelijk.	The old man is very friendly.	Le vieil homme est très gentil.
Ik zag een kleine hond in het park.	I saw a small dog in the park.	J'ai vu un petit chien dans le parc.
Hij rijdt een snelle auto.	He drives a fast car.	Il conduit une voiture rapide.
Dit is een rode stoel.	This is a red chair.	Ceci est une chaise rouge.
Zij heeft een leuke baan.	She has a nice job.	Elle a un emploi agréable.
Het is een groot huis.	It is a big house.	C'est une grande maison.
De auto is snel.	The car is fast.	La voiture est rapide.
Dit is de beste oplossing.	This is the best solution.	Ceci est la meilleure solution.
Zij draagt een blauwe jurk.	She is wearing a blue dress.	Elle porte une robe bleue.
Hij heeft een duur horloge.	He has an expensive watch.	Il a une montre chère.
De jongere kinderen spelen buiten.	The younger children are playing outside.	Les enfants plus jeunes jouent dehors.
Het was een heel lange vergadering.	It was a very long meeting.	C'était une réunion très longue.
Hij is langer dan zijn broer.	He is taller than his brother.	Il est plus grand que son frère.
Zij wonen in een rustige buurt.	They live in a quiet neighborhood.	Ils vivent dans un quartier calme.
De rode auto is sneller.	The red car is faster.	La voiture rouge est plus rapide.
Zij heeft de nieuwste telefoon.	She has the newest phone.	Elle a le téléphone le plus récent.
De test was moeilijk.	The test was difficult.	Le test était difficile.
Hij is een beroemde acteur.	He is a famous actor.	Il est un acteur célèbre.
Ik heb een goedkope oplossing gevonden.	I found a cheap solution.	J'ai trouvé une solution bon marché.
Zij is jonger dan ik.	She is younger than me.	Elle est plus jeune que moi.
Het is het meest interessante boek dat ik heb gelezen.	It’s the most interesting book I’ve read.	C'est le livre le plus intéressant que j'ai lu.
Hij heeft een dure auto gekocht.	He bought an expensive car.	Il a acheté une voiture chère.
Zij hebben een grote tuin.	They have a large garden.	Ils ont un grand jardin.
Het kleinere huis is goedkoper.	The smaller house is cheaper.	La maison plus petite est moins chère.
Het is een heel oud boek.	It’s a very old book.	C'est un très vieux livre.
Zij is intelligenter dan haar klasgenoten.	She is more intelligent than her classmates.	Elle est plus intelligente que ses camarades de classe.
De film was saai.	The movie was boring.	Le film était ennuyeux.
Dit is de goedkoopste optie.	This is the cheapest option.	Ceci est l'option la moins chère.
Wij hebben een leuk restaurant gevonden.	We found a nice restaurant.	Nous avons trouvé un bon restaurant.
De oude fiets is trager.	The old bike is slower.	Le vieux vélo est plus lent.
Het is het grootste gebouw in de stad.	It’s the biggest building in the city.	C'est le plus grand bâtiment de la ville.
Het weer is warm vandaag.	The weather is warm today.	Il fait chaud aujourd'hui.
Zij hebben een modern kantoor.	They have a modern office.	Ils ont un bureau moderne.
Zij kreeg het hoogste cijfer.	She received the highest grade.	Elle a reçu la note la plus élevée.
Ik heb een lichte jas.	I have a light jacket.	J'ai une veste légère.
De oudere zus is langer.	The older sister is taller.	La sœur aînée est plus grande.
Hij bezit een oud schilderij.	He owns an old painting.	Il possède une vieille peinture.
Het eten was heerlijk.	The food was delicious.	La nourriture était délicieuse.
Wij verbleven in een mooi hotel.	We stayed at a beautiful hotel.	Nous avons séjourné dans un bel hôtel.
Zij is creatiever dan haar vrienden.	She is more creative than her friends.	Elle est plus créative que ses amis.
Dit boek is interessant.	This book is interesting.	Ce livre est intéressant.
Zij wonen in een groot huis.	They live in a big house.	Ils vivent dans une grande maison.
Het is een fellere kleur.	It’s a brighter color.	C'est une couleur plus vive.
Zij is de jongste in de familie.	She is the youngest in the family.	Elle est la plus jeune de la famille.
Ik houd van pittig eten.	I like spicy food.	J'aime la nourriture épicée.
De stad is groter dan het dorp.	The city is larger than the town.	La ville est plus grande que le village.

Learning Objectives

Terminology

Examples

Resources