zullen
Usage:
Top10
Present Tense (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd)
PronounConjugation
ikzal
jij/uzult
hij/zij/hetzal
wijzullen
julliezullen
zijzullen
Perfect Tense (Voltooid Tegenwoordige Tijd)

NA

Example: Ik heb ... NA / Ik ben ... NA

Imperfect Tense (Onvoltooid Verleden Tijd)

Singular: zou

Plural: zouden

Example Sentences
  • Hij zal morgen vroeg opstaan.
  • Ik wil morgen vroeg zullen opstaan.
  • Hij heeft morgen vroeg opgestaan.
  • Hij zou morgen vroeg opstaan.
  • Zij zouden morgen vroeg opstaan.